top of page

Leerlingen met een hechtingsstoornis

​

Preventief

Methode 1: observatie gedrag

Uiteraard is het heel belangrijk om het probleemgedrag van de leerling goed te observeren en in kaart te brengen. Wanneer je weet wanneer het probleemgedrag voorkomt en waarom, kan er pas op het gedrag ingespeeld worden.

 
Turflijst

Allereerst is het belangrijk om te turven hoe vaak het probleemgedrag voorkomt in een bepaalde periode. Wanneer dit in kaart is gebracht kan er een overstap gemaakt worden naar de ABC-methode.

​

​

​

ABC-methode

ABC staat voor Antecedents (dat wat vooraf ging), Behaviour (het gedrag) en Consequences (het gevolg). De ABC-methode legt dus verband tussen het gedrag, datgene wat het gedrag opriep en de gevolgen van het gedrag. Waarschijnlijk is het handiger om iemand anders deze observatie te laten maken. Je kunt ook een les op film opnemen en deze terugkijken.

​

​

​

Observatie van het eigen gedrag

Naast observatie van de leerling kan je ook naar je eigen gedrag als leraar kijken. Dit kan je doen door een positief-negatiefratio. Behalve het zo objectief mogelijk bekijken van het leerlinggedrag, is het namelijk ook raadzaam je eigen gedrag te observeren. Om een positieve sfeer te verkrijgen en individuele leerlingen een competent gevoel te geven, moeten tegenover één correctie of negatieve uitspraak drie positieve staan om weer “neutraal” uit te komen. Door je uitspraken te turven kun je aan de weet komen of je onbewust niet zorgt voor een negatief klimaat. Je kunt dit ten aanzien van je hele groep doen of ten aanzien van het kind met gedragsproblemen. Het is goed mogelijk dat je zo’n kind vooral negatief benadert, omdat het vaak de fout in gaat. Het kind krijgt dan het idee dat het “nooit iets goed kan doen.”

​

Methode 2: succeservaringen benoemen

Wanneer leerlingen met een hechtingsstoornis goed gedrag vertonen, dien je zeker dit gedrag te benoemen. Deze benoeming kan vaak veel effectiever zijn dan het benoemen van negatief gedrag. De leerling voelt zich erkent. Belangrijk is dat leerlingen succeservaringen opdoen. Dit kan zowel groepsgebonden als individueel plaatsvinden. Hoe specifieker de benoeming, hoe beter deze zal werken bij leerlingen die aan een hechtingsstoornis lijden. Het zelfvertrouwen van deze leerlingen zal enorm groeien en ze zullen zich veel beter voelen.

​

Een aantal tips om complimenten te geven:

-          Lichaamstaal en intonatie dienen aangepast te worden. Een enthousiaste toon past in dit geval;

-          De benoeming moet zeer concreet gebeuren. Een voorbeeld van hoe het niet moet: “Goed gedaan, Lies!” Deze benoeming is niet concreet genoeg. Leerlingen met een hechtingsstoornis zullen dit snel naast zich neerleggen en zich verder niet erkent voelen. Een voorbeeld van hoe het wel moet: “Je hebt tijdens dit groepswerk heel goed samengewerkt. Zowel je andere teamgenoten als ik vinden dat je dit super hebt gedaan, doe zo verder!” Deze benoeming is heel concreet. De leerling weet perfect wat hij goed heeft gedaan en blijft dit onthouden.

-          Verwoord het compliment ook steeds op een positieve manier. Een voorbeeld van hoe het niet moet: “Je hebt deze keer eens niet valsgespeeld tijdens de quiz.” Dit compliment is negatief geformuleerd. De positieve kanten van de leerling komen niet naar voren. Een voorbeeld van hoe het wel moet: “Je hebt heel goed en eerlijk meegespeeld tijdens de quiz.” De leerling voelt zich erkent en weet wat hij goed deed.

-          Complimenten van het gewenste gedrag geef je best meteen nadat dit gedrag zich voordeed. Op deze manier blijft er een logisch verband bestaan tussen de twee.

Methode 3: neutraal en afstandelijk benaderen

Leerkrachten willen graag een vertrouwensband opbouwen met alle leerlingen uit zijn/haar klas. Bij leerlingen met een hechtingsstoornis is dit juist niet de goede benadering. Leerlingen met een hechtingsstoornis dienen zeer neutraal en afstandelijk benadert te worden. Ze zullen echter lichamelijke en emotionele benadering meteen afwijzen. Belangrijke tip: probeer de relatie met de jongere te zien als een zakenrelatie. De leerling zal zelf aangeven wat zijn grenzen zijn.

Methode 4: goede lesstructuur

Kinderen hebben nood aan een goede lesstructuur. Leerlingen weten op deze manier duidelijk waar ze aan toe zijn en kunnen zich beter concentreren. Een les bestaat altijd uit een motivatie-, uitvoerings- en afrondingsfase.

​

Het belangrijkste van dit lesverloop zit verscholen in deze zogenaamde motivatiefase, de leerlingen zin doen krijgen om les te volgen. Nu blijkt echter dat deze meestal inhoudelijk wel in orde is en de leerlingen dit meestal zeer leuk vinden, maar de structuur ontbreekt. Volgende zaken zouden zeker in een motivatiefase moeten zitten:

​

-      De leerlingen begroeten. Dit zorgt ervoor dat ze zich welkom voelen en de leerlingen beseffen dat de speeltijd of de vorige les voorbij is. Dit creëert een moment van rust.

-       Jezelf kort even voorstellen (indien je voor het eerst in de klas komt). De leerlingen vinden dit heel interessant, aangezien ze willen weten wie er voor hen staat.

-       Een klein kennismakingsmoment voorzien met de leerlingen (tevens indien je voor het eerst in de klas komt).

-       Een uitgewerkte aanknoping met de les. Dit doet iedere leraar opdat de leerlingen goed weten waarover de les zal gaan.

-       Duidelijke uitleg over wat er zal komen. Vaak vergeten leraren om nog eens extra stap voor stap duidelijk te maken wat er de volgende les allemaal aan bod zal komen.

-       Het invullen van de agenda.

 

Als leraren op deze manier te werk gingen en dit zo élke les opnieuw toepassen, weten leerlingen hoe de structuur van de les in elkaar zit. Nog beter zou zijn moest iedere leraar van de school dit toepassen, zodat de overgang naar verschillende leraren zo klein mogelijk wordt. 

Methode 5: plaats in de klas

Je kan bedreigende situaties voorkomen of verminderen, waardoor leerlingen met een hechtingsstoornis zich kunnen ontspannen en meer gewenst gedrag vertonen.

​

Een aantal tips die leerlingen met een hechtingsstoornis kunnen helpen:

-       Geef de leerling een eigen tafel en stoel met bijvoorbeeld een sticker erop. Dit zorgt voor een gevoel van controle, autonomie en zeker overzicht.

-       Plaats indien mogelijk geen andere leerlingen achter hem. Dit kan je doen door zijn rug naar de muur te keren.

-       Probeer de leerling dicht bij de leraar te plaatsen, zodat je steeds controle over hem hebt en de leerling in kwestie goed de les kan meevolgen.

-       Rustige kinderen in de buurt van de leerling met de hechtingsstoornis plaatsen, kan ook zeker helpen om hem te doen ontspannen.

Methode 6: duidelijke regels en afspraken

Een andere manier van structuur bieden is het duidelijk zijn naar regels en afspraken die in een bepaalde les of de volledige school gelden. De regels moeten in samenspraak met de leerlingen worden opgesteld in elke les, bij elke leraar. Natuurlijk is het belangrijk dat deze regels overeenkomen met de verschillende leraren zodanig dat de leerlingen  hier ook de samenhang kunnen ontdekken.

​

Leerlingen met een hechtingsproblematiek zullen hierdoor beter weten wat er van hen verwacht wordt. Een aantal toepassingen die leerlingen met een hechtingsproblematiek kunnen helpen:

-       Een gsm-bakje is een klein bakje waarin de gsm’s van leerlingen in worden gelegd alvorens de les start. Tegenwoordig zijn er meer en meer leerlingen die de les verstoren door het gebruik van hun gsm. Veel discussies en uit de hand gelopen ruzies hebben het gebruik van de gsm reeds veroorzaakt. Dit wordt dan ook reeds toegepast in zeer veel klassen van het buitengewoon onderwijs. Wanneer leerlingen toch iets zouden moeten opzoeken, kunnen de gsm’s uiteraard uit het bakje genomen worden en nadien weer teruggelegd.

-       Het ophangen van de regels en afspraken vooraan in het lokaal.

-       Het gebruik van pictogrammen op de bank. Leerlingen met een hechtingsstoornis hebben moeite om te achterhalen wat er van hen verwacht wordt. Wanneer ze herhaaldelijk storend gedrag vertonen, kan de leraar ervoor kiezen om gebruik te maken van een aantal pictogrammen die hen helpen om te herinneren wat het juiste gedrag is.

Reactief

Methode 1:  time-out

In veel scholen buitengewoon onderwijs kunnen leerlingen die even geen blijf meer met zichzelf weten afkoelen in een afkoelruimte. Dit kan hen helpen om even alles op een rijtje te zetten en rustig te worden.

 

Wanneer scholen kiezen om een afkoelruimte te gebruiken, moet er ook wel iets nuttigs gebeuren in deze tijd dat de leerling niet aanwezig is in de klas. De leerling dient een formulier in te vullen waarin hij nadenkt over wat er net gebeurd is en hoe dit komt. De leraar dient hetzelfde in te vullen. Na de les bespreken leraar en leerling dit. Door de terugkoppeling dienen zowel leraar als leerling na te denken over hoe probleemgedrag kan ontstaan en hoe het in de toekomst vermeden kan worden.

 

De benodigdheden voor een time-outruimte zijn een stoel, het formulier, een potlood met gom en een kookwekker. De leerlingen kunnen deze kookwekker steeds instellen op tien minuten, zodat ze duidelijk weten wanneer het tijd is om weer naar de klas terug te keren. De afkoelruimte kan ingericht worden in de gang.

 

Methode 2:  straffen versus consequentie

Leraren die leerlingen met hechtingsproblemen willen straffen, kunnen beter twee keer nadenken. Zij hebben al zoveel meegemaakt dat straf niets voor hen betekent. Straf veroorzaakt wrok en rancune bij deze leerlingen. Dit zorgt ervoor dat de jongeren nog meer gaan ongewenst gedrag gaan vertonen. 

 

In plaats van hem te straffen of te zeggen:  “Heb je nou weer je huiswerk niet gemaakt? Nu mag je niet op de computer!” Zeg: “Wat jammer voor jou dat jij het huiswerk niet hebt gemaakt! Gelukkig ben jij gezegend met een leraar zoals ik die jou nu een nieuwe kans geeft om het huiswerk alsnog te maken, tijdens computertijd.”

 

Kinderen met hechtingsproblemen vinden het moeilijk om het gedrag te laten zien wat van hen verwacht wordt. Het schoolsysteem dat nu op scholen gebruikt wordt, werkt niet voor kinderen met hechtingsproblemen. Kinderen met hechtingsproblemen hebben namelijk een minder goed ontwikkeld oorzaak-gevolg gevoel.

 

Je kan daarom best in plaats van de kinderen te straffen, de consequenties laten voelen van hun gemaakte keuzes. Een voorbeeld hoe je als leraar kan omgaan met het gebruik van consequenties:

 

“Leen lijdt aan een hechtingsstoornis. Ze heeft haar taak niet gemaakt. Je gaf reeds aan dat het een belangrijke taak is, aangezien het meetelt op punten. In plaats van een preek te geven aan Leen, beslis je om het anders aan te pakken. Je ziet dat ze haar taak niet heeft gemaakt, dus je haalt gewoon het lege formulier op, zonder er woorden aan vuil te maken. Na de verbetering deel je de taken terug uit en staat er op Leens taak 0/10. Je erkent Leen in haar keuze de taak niet te maken door te zeggen: “Wat jammer dat je een onvoldoende haalde op te taak. Volgende week is er een nieuwe taak, je kan het dan nog eens proberen.” Leen voelt zich op deze manier erkent voor haar keuze ze niet te maken, maar ze zal volgende keer eens extra goed nadenken en uiteindelijk de volgende taak toch maken.”

Methode 3:  acties in plaats van woorden

Als het kind blijft spelen met een pen, liniaal of iets anders pak het dan af in plaats van een preek te geven over het hoe en waarom dit vervelend is.

Methode 4:  de leerling blijft zelf verantwoordelijk

Als de leerling een consequentie krijgt, geef er dan geen verklaring voor. Kinderen met hechtingsproblemen hebben geen goed ontwikkeld oorzaak-en-gevolggevoel. De consequentie uitleggen, heeft daarom totaal geen zin. De leerlingen zullen hun gedrag niet snel in relatie zien met de consequentie. Probeer discussie zeker te vermijden, want voor jongeren met hechtingsproblemen is de discussie een manier om controle te houden over de situatie. Gebruik bijgevolg zo min mogelijk woorden en probeer vast te houden aan de consequentie.

​

Verwacht na de consequentie geen verbetering van het gedrag. Kinderen met hechtingsproblemen hebben moeite met het beklijven van informatie. Het kan best zijn dat hetzelfde gedrag zich dezelfde dag of de dag daarna weer herhaalt. Gebruik ook dan weer dezelfde aanpak. Geen discussie, geen agressie, maar consequentie met zachte hand.

Blijf steeds kalm!

Wanneer de leerling regelmatig probleemgedrag vertoont dan is de laatste tip en vaak de belangrijkste om altijd kalm te blijven. Een leerling heeft niet altijd controle over de situatie. Als je echt niet weet wat je nog kan doen om de situatie te verbeteren, probeer dan met collega’s te overleggen of stap bijvoorbeeld naar het CLB. Zij helpen je graag verder naar andere professionele instanties die hulp kunnen bieden.

bottom of page