Slechte klassfeer
“Je bent klastitularis van het tweede jaar beroepsvoorbereidend leerjaar. Aan het begin van het schooljaar konden alle leerlingen het goed met elkaar vinden, maar je merkt dat naarmate het jaar vordert er veel stribbelingen zijn. Zowel onderling als tegen de leraren. De leerlingen werken niet meer mee met de leraar en onderling lukken zelfs de kleinste groepswerken niet meer. Er zijn leerlingen die door hun probleemgedrag de onderliggende relaties helemaal hebben verstoord.”
Methode 1: klasinrichting veranderen
Het eerste dat je kan doen is de klasinrichting leuker maken voor de leerlingen. Dit zorgt niet alleen voor een leukere sfeer, maar zo zorg je er ook voor dat ze samen gaan nadenken als een team. Vraag eerst aan de directeur of hij/zij hiermee akkoord gaat, misschien is er wel een klein schoolbudget dat gebruikt kan worden. Denk nu samen met de leerlingen na over wat er kan gebeuren en wat ze willen. Je moet rekening houden met de volgende zaken:
- Er is geen budget (tenzij anders afgesproken met de directie);
- De leerlingen moeten alles zelf doen;
- De inrichting mag niet té veel afleiding geven.
Vervolgens help je de leerlingen om de taken te verdelen. Hierna spreek je een moment af wanneer je de klas zal inrichten. Dit kan tijdens een les leefsleutels of dergelijke zijn, tijdens de les P.O. of tijdens de middagspeeltijd.
Methode 2: vertrouwensspelen
Deze les gaan de leerlingen geen jaartallen of vierkantswortels leren, maar wel elkaar vertrouwen. Probeer dit dus een volledig lesuur in te richten. Je bent dan wel één uur kwijt, maar als het werkt gaan de leerlingen veel beter met elkaar kunnen omgaan dan ervoor. De leerlingen kiezen per twee een opdracht uit de lijst. De leerlingen krijgen vijf minuten om zich voor te bereiden. Dit houdt in dat ze moeten lezen wat de opdracht inhoudt, het materiaal klaarzetten, de taken verdelen… Na vijf minuten gaan ze opdracht per opdracht doen. Het duo dat de opdracht heeft voorbereid, legt ze ook uit aan de klas, op deze manier werk je ook aan geïntegreerde vaardigheden zoals luisteren en spreken. Iedereen moet de opdracht proberen te doen. De leraar doet de opdrachten gewoon mee, zo zijn de leerlingen zeker gemotiveerd om deel te nemen. Op het einde van de les bespreekt de leraar met de klas hoe het is gegaan:
- Wat iedereen er van vond;
- Hoe moeilijk/makkelijk het was om elkaar te vertrouwen en waarom sommige dingen moeilijk waren;
- Is er in de dagelijkse klaspraktijk ook veel vertrouwen, waarom niet/wel…
Methode 3: speeddating
In de klas staan twee cirkels met stoelen: een binnen- en een buitencirkel. De leerlingen gaan op één stoel zitten. Vervolgens leg je uit wat er gaat gebeuren: twee mensen die tegenover elkaar zitten gaan één minuut praten over alles wat ze maar willen. Eventueel geef je hen enkele zelfgekozen vragen mee, wanneer ze dit moeilijk vinden. Na één minuut geef je een teken, de mensen die in de buitencirkel zitten, schuiven één stoel door naar rechts. De anderen in de binnencirkel blijven zitten.
Methode 4: gespreksvormen
In het onderwijs wordt veel tegen en over leerlingen gepraat, maar veel minder met leerlingen. Toch blijkt, dat veel leerkrachten het wel belangrijk vinden om in gesprek te gaan met de leerlingen. Het in gesprek gaan met leerlingen kan onderliggende problemen aanhalen, maar wordt ook gezien als een preventieve aanpak die past binnen de preventiepiramide. Naargelang de aard van het gesprek kan het in verschillende niveaus worden gecategoriseerd. Een algemeen gesprek kan zorgen voor de leefklimaatbevordering en kadert binnen het eerste niveau. Het kan zich echter ook situeren in niveau twee en drie en soms zelfs niveau vier. Een mogelijk voorbeeld om een gesprek op gang te trekken is een kringgesprek aangaan. Dit helpt de leerlingen om frustraties te uiten, maar ook om elkaar complimentjes te geven. Het zorgt ervoor dat het welbevinden van de leerlingen enorm stijgt en de leerlingen leren weerbaarder te worden. Dit gesprek kan dagelijks of zelfs wekelijks gebeuren. Tijdens deze werkvorm zitten de leerlingen in de vorm van een kring en ontstaat er een gesprek. De leerkracht kan tijdens het gesprek gespreksleider zijn, maar kan deze rol ook doorgeven aan de leerlingen. Dat laatste is het uiteindelijke doel. Het lokaal waarin het kringgesprek gevoerd gaat worden, moet groot genoeg zijn om de leerlingen in een kring te laten zitten. De kring kan gevormd worden doordat de banken en stoelen in een kring staan. Het is ook mogelijk om enkel de stoelen in een kring te zetten, zodat er minder plaats nodig is. Het is zelfs mogelijk om het kringgesprek al zittend uit te voeren. Dat laatste kan voornamelijk in de buitenomgeving toegepast worden.
Er kan materiaal voorzien worden om als onderwerp van het gesprek te dienen, zoals een krantenartikel, een foto… Het onderwerp kan ook een leuke gebeurtenis of een probleem zijn. Om het gesprek vlot te laten verlopen, kan er een knuffel, doos, stok, kaartjes, … doorgegeven worden om aan te tonen wie er mag spreken.
De leerlingen vertellen wat ze goed vinden aan de werking en geven complimenten aan elkaar. Daarnaast verduidelijken ze ook wat minder goed gaat en hoe ze dit in de toekomst willen oplossen. Er worden ook ideeën uitgewisseld die de leraar kan inspireren om zijn onderwijspraktijk hieraan af te stemmen.